totlater
clone your own copy | download snapshot

Snapshots | iceberg

Inside this repository

tot_tot_17.txt
text/plain

Download raw (6.7 KB)

Met grote ernst leidt Nina haar fotowerk. Voor het eerst in haar carrière stelt ze zelfs een boek samen van haar werk, niet uit trots maar uit angst en onzekerheid. Want als de hoofdredacteur haar een compliment heeft gegeven, gaf ze ook het verschil aan met een doorsnee-foto. Krampachtig probeert Nina met haar camera dezelfde vanzelfsprekendheid aan de dag te leggen als in die eerste jaren bij de krant, toen ze volledig kon opgaan in de dans die nodig is om elke mens te ontdooien en afdrukte op het moment dat de versmelting volledig was. In haar pogingen is ze zich nu zo bewust van elke beweging, elke geste, elke zin, dat ze houterig wordt en soms zelfs struikelt. Het lijkt wel of de schim van de Nimf elk van haar handelingen toetst aan een in de vergetelheid geraakt model dat ooit het hare was, maar waarvoor ze nooit de moeite heeft genomen die in een handleiding te beschrijven. Waar ze vroeger enkele keren afdrukte op het juiste moment, trekt ze nu honderden foto’s en besteedt ze lange uren aan de keuze van het meest pakkende beeld, dat ze dan met de computer handig diepgang geeft. 
Ook ’s avonds gunt ze zich geen rust. Toegewijd bereidt zij zich voor op de terugkeer van John uit cyberspace. Met een zichzelf opgelegde bescheidenheid biedt ze haar diensten aan in de kamer boven het café. Aan de grote glimlach van de webradio legt ze uit dat ze achter de actie staat en een steentje wil bijdragen. Alles wil ze doen, behalve tekenen of ontwerpen. Het meisje toont haar de website. Daar mag ze vrij mee aan de slag. En vandaaruit bedenkt ze vast nog andere klusjes voor de actie. 
Avond na avond trekt Nina naar Abdelaziz. Nippend van een koffie verbergt ze zich achter de computer. Met haar rug naar Meryem gaat ze aan de slag. Ze screent mails, vult lijsten aan van bewoners, advocaten, burgemeesters, schepenen, verantwoordelijken bij de Stad, het Gewest en Europa. Ze scant artikels die anderen verzamelen over burgeracties, plakt ze op Open Street Map  en breidt de website uit met links naar de geschiedenis van de Noordwijk, de Europese wijk en de protesten aan het Zuidstation. Dezelfde gegevens extraheert ze in een excelsheet die ze rondstuurt naar alle leden van het Comi T. Ze schrijft aanmoedigingsbriefjes naar de bewoners, vraagt hen om foto’s te maken van hun huis en hun geliefde plekjes in de buurt. Naar de kinderen van de bewoners stuurt ze dezelfde aangepaste briefjes om te weten hoe ze hun toekomst aan het plein verbeelden, wat hun wensen zijn, hun diepste grieven, hun verlangens. Ze verzint de ene opdracht na de andere om elke avond in de kamer boven het café te zijn. Het maakt niet uit wat ze doet, als ze maar iets doet. De persoon die ze handig uit de buurt houdt, heet Nikki. Haar nu vertellen wat ze doet, zou moeilijk zijn. 
Soms bevangt haar de angst dat ze door de mand zal vallen, dat Meryem of iemand anders zal doorzien dat ze hier in de eerste plaats is voor John, en dat de golf van paniek en mogelijke acties niet aan haar koude kleren raakt. Op zo“n moment trekt ze zich terug met de krant in een hoekje van het café en keert pas terug wanneer ze het Zweedse kruiswoordraadsel helemaal heeft ingevuld. Dan gelooft ze weer dat iedereen in de kamer wel een eigen motief heeft om er te zijn. 
Er is ook nog een andere reden om dag na dag naar boven te gaan, ze is er de groep in stilte dankbaar voor. In het rek met de printer en de router, staat sinds kort een nieuwe collectie strips. Ze wil ze liever niet zien, maar het is onmogelijk om er zomaar aan voorbij te gaan, als waren ze een berg koekjes lonkend naar de obese. Elke avond sluist ze een exemplaar in haar handtas dat ze nog dezelfde nacht leest en de volgende avond zorgvuldig in het rek terugzet. De exemplaren dragen op het schutblad dezelfde stempel: Alejandro, de Chileense vriend die samen met John zoekt in de mazen van het net naar de namen van de heren op de visitekaartjes. Bij elk nieuw album kijkt ze even naar de gedrukte letters, ze beeldt zich de twee jongens in, naast elkaar in de flat van John, verdiept in de wereld van het scherm, af en toe mompelen ze bij een nieuwe trouvaille. Door de negen letters heen kruipt ze een korte tel heel dicht tegen John aan. Met de herinnering aan zijn knokige armen werpt ze zich in het verhaal. Ze verslindt de dikke manga’s van Osamu Tezuka en Katsuhiro Otomo, de komische reeksen van Yoann Sfar, de artistieke beeldverhalen van Loisel, Baudoin, Christophe Blain en andere voor haar nog ongekende auteurs. Voor ze begint te lezen, verbiedt ze zichzelf om met afstand naar de strips te kijken, te bestuderen hoe ze zijn gemaakt. Ze dienen maar één doel: haar meevoeren, als een kleine Alice, richting wonderland. 
Drie keer gaat het mis. 
De Dagelijkse Worsteling van Larcenet is het eerste album dat haar onderuit haalt. De kadrering is regelmatig, op het saaie af. De tekenstijl is niet bijzonder te noemen. Achtergronden zijn niet uitgewerkt. Alles voelt lui en loom. Bovendien gruwelt ze van het personage: een vermoeide fotograaf, een eenzame zonderling, een lelijkaard bovendien, met een dikke neus. Een beetje een onnozelaar zelfs. Met weerzin leest ze. Elke nieuwe pagina versterkt de misselijkmakende golf in haar onderbuik, en toch gaat ze voort. Wanneer ze de strip uitgelezen in haar tas stopt, zet ze een lege emmer naast haar bed. Nog een uur lang staart ze stokstijf met gebalde maag naar het plafond.
De tweede keer heeft ze een album mee van Dominique Goblet. Nietsvermoedend slaat ze het dekbed om en opent het boek. Al bij de eerste pagina’s voelt ze een lichte steek ter hoogte van haar hart. Het verhaal is het relaas van een dochter over haar aan alcohol verslaafde vader. De kracht ligt niet in de vlotheid van de vertelling of de elegantie van de stijl. Met de intensiteit waarmee een alcoholieker ruikt naar drank, ademt het boek olie, vet potlood, vochtig hout en nog wat kleine brol van de Vieux Marché. Elk personage spreekt in een ander handschrift, wat de breekbaarheid nog vergroot. Boos leest Nina door. Boos steekt ze het album weg. Boos is ze op de auteur omdat ze de slaap niet kan vatten. Boos staat ze op om met dichtgeknepen ogen een slaappil te slikken. 
Hetzelfde overkomt haar met “De maagd en de neger” van Judith Van Istendael. Weer leest ze tot het einde en staat dan boos op, boos om de sierlijkheid van de stijl, boos om de kracht van het verhaal, boos om de doorleefde lijnen van haar Brussel dat soest in de nacht. Dat soort auteurs, beslist ze hard, terwijl ze weer met dichtgeknepen ogen een slaappil doorslikt, zou verhoed moeten worden om nog langer strips te maken. Of nee, het is goed dat zij bestaan. Zacht wordt haar oordeel terwijl ze insluimert. Ze zal schrijven naar de uitgeversbond met de vraag of dit soort albums kan voorzien worden van een logo op de cover, een waarschuwingsteken voor gevoelige zielen als zij.