\PlaceImage{kleiner01.JPG}{Lezing Dmytri Kleiner tijdens V/J10} \AuthorStyle{Dmytri Kleiner, Brian Wyrick} \licenseStyle{Dmytri Kleiner \& Brian Wyrick, 2007. Anti{}-Copyright. Use as desired in whole or in part. Independent or collective commercial use encouraged. Attribution optional.\par} \Remark{Text first published in English in Mute: http://www.metamute.org/InfoEnclosure-2.0. For translations in Polish and Portuguese, see \Url{http://www.telekommunisten.net}\par} \Ned{\Title{InfoEnclosure 2.0} {\em De hype die zich rond het vermogen van Web 2.0 om inhoudproductie te democratiseren voordoet, verdonkeremaant het feit dat het eigenaarschap en de middelen tot} sharing centraal {\em stelt. Dmytri Kleiner \& Brian Wyrick ontsluieren Web 2.0 als het paradijs van de} venture capitalist{\em, waar investeerders de waarde geproduceerd door onbezoldigde gebruikers in eigen zak steken, zich verrijken aan de technische innovaties van de vrijesoftwarebeweging, en het decentraliserend potentieel van peer{}-\-to{}-\-peer{}-\-productie de kop indrukken.} Op Wikipedia lezen we dat \quotation{Web 2.0, een uitspraak gedaan door O'Reilly Media in 2004, refereert naar een veronderstelde tweede generatie van internetgebaseerde diensten {--} zoals sociale netwerksites, wiki's, communicatietools, en folksonomie\"en {--}, die online samenwerking en sharing tussen gebruikers benadrukken.} Het gebruik van het woord \quote{verondersteld} is hier noemenswaardig. Als het waarschijnlijk meest omvangrijke werk uit de geschiedenis ontstaan uit collaboratief auteurschap, en als een van de huidige favorieten van de internetgemeenschap, zal Wikipedia het wel weten. In tegenstelling tot de meeste leden van de Web 2.0{}-generatie, wordt Wikipedia gecontroleerd door een non{}-profitstichting, verwerft ze enkel inkomsten door donatie, en geeft ze haar inhoud vrij onder de copyleft GNU Vrije Documentatie Licentie. Het is veelzeggend dat Wikipedia haar relaas vervolgt met: \quotation{[Web 2.0] is een populair (maar onvolkomen gedefinieerd en vaak bekritiseerd) modewoord onder bepaalde technische gemeenschappen en marketinggemeenschappen.} De vrijesoftwaregemeenschap heeft steeds {--} als ze al niet volstrekt afwijzend was {--} een neiging tot achterdocht gekend tegenover de term \quote{Web 2.0}. Tim Berners{}-Lee doet de term als volgt af: \quotation{Web 2.0 is klaarblijkelijk niets meer dan hol jargon, en niemand weet dan ook wat het precies betekent.} Hij vervolgt met de opmerking dat \quotation{het louter betekent de standaarden te gebruiken, geproduceerd door al die mensen die aan Web 1.0 werkten.} In realiteit is er noch sprake van \quote{Web 1.0} noch van \quote{Web 2.0}, er is enkel een continue ontwikkeling van online toepassingen die niet glashelder van elkaar te onderscheiden zijn. In een poging te defini\"eren wat Web 2.0 is, kunnen we gerust stellen dat het grotendeel van de significante ontwikkelingen gericht was op het in staat stellen van de gemeenschap om op een dergelijke manier inhoud te cre\"eren, aan te passen, en te delen, die voordien voorbehouden was aan gecentraliseerde organisaties, die dure softwarepakketten aankochten, die staf betaalden om zich van de technische aspecten van de site te kwijten en om inhoud te cre\"eren die over het algemeen slechts op de site van de organisatie werd gepubliceerd. Een Web 2.0{}-bedrijf verandert de productiewijze van internetinhoud fundamenteel. Webtoepassingen en webdiensten zijn goedkoper en gemakkelijker implementeerbaar geworden, en door de eindgebruikers toegang tot deze toepassingen te verschaffen, kan een bedrijf op effectieve wijze de creatie en de organisatie van haar inhoud aan de eindgebruikers zelf uitbesteden. In plaats van het traditionele model van een inhoudprovider die zijn eigen inhoud publiceert, en de eindgebruiker die dit louter consumeert, laat het nieuwe model toe dat de site van het bedrijf ageert als het gecentraliseerd portaal tussen gebruikers, die zowel cre\"eren als consumeren. Toegang tot deze toepassingen stelt de gebruikers bij machte inhoud te cre\"eren en te publiceren waarvoor ze zich voordien desktopsoftware hadden moeten aanschaffen, en waarvoor ze over een ruimer stel technologische vaardigheden dienden te beschikken. Bijvoorbeeld, twee van de meest elementaire middelen om tekstgebaseerde inhoudproductie voort te brengen zijn blogs en wiki's, die de gebruikers in staat stellen om onmiddellijk vanuit hun browser inhoud te cre\"eren en te publiceren, zonder enige vereiste kennis van markuptaal, bestandenoverdracht of syndicatieprotocollen, en zonder zich enige software te moeten aanschaffen. Het gebruik van de webapplicatie om desktopsoftware te vervangen, is zelfs nog significanter voor de gebruiker als het op inhoud aankomt die niet louter tekstueel is. Niet enkel kunnen webpagina's in de browser gecre\"eerd en ge\"edit worden zonder de aanschaf van HTML{}-editingsoftware, foto's kunnen ook online door de browser ge\"upload en gemanipuleerd worden, zonder nood aan kostelijke desktop{}-beeldmanipulatietoepassingen. Een video opgenomen met een {\em gewone} camcorder, kan ondergebracht worden op een videohosting{}-site, kan ge\"upload worden, ge\"encodeerd, ingebed in een HTML{}-pagina, gepubliceerd, getagd, en gesyndiceerd op het web, en dit allemaal via de browser van de gebruiker. In Paul Grahams artikel over Web 2.0 splitst deze de verschillende rollen van de gemeenschap/gebruiker op in meer specifieke rollen, namelijk die van de Professional, de Amateur, en de Gebruiker (meer bepaald, de eindgebruiker). Volgens Graham werden de rollen van de Professional en de Gebruiker in Web 1.0 goed begrepen, maar kreeg de Amateur geen welomlijnde plaats toebedeeld. Zoals Graham het beschrijft in \quote{{\em What Business Can Learn From Open Source}}, houdt de Amateur er gewoonweg van om te werken, zonder bekommernis om compensatie voor, of eigenaarschap van dat werk; in de ontwikkeling draagt de Amateur bij aan de opensourcesoftware, terwijl de Professioneel betaald wordt voor werk dat haar/zijn eigendom is. Grahams karakterisering van de \quote{Amateur} reminisceert aan {\em If I Ran The Circus} van Dr. Suess, waarin de jonge Morris McGurk de staf van zijn imaginaire Circus McGurkus als volgt beschrijft: \QuoteStyle{Mijn werkers {\em houden} van werk. Ze zeggen, \quote{Werk ons! Alstublieft werk ons!}. We zullen werken en werken, en zovele verrassingen voortbrengen. Nauwelijks de helft zou je kunnen zien, al had je veertig paar ogen!} En hoewel \quote{Web 2.0} dan wel niets mag betekenen voor Tim Berners{}-Lee, die recente innovaties als niets meer dan de voortgezette ontwikkeling van het web ziet, en hoewel {\em venture capitalists} net zoals Morris McGurk dagdromen van onvermoeibare werkers die eindeloze inhoud produceren en hier geen looncheque voor vragen, toch klinkt het allemaal wonderbaarlijk. En inderdaad, van YouTube tot Flickr tot Wikipedia: al bezat je veertig paar ogen, dan nog zou je ogen te kort komen om nog maar de helft te kunnen bekijken. Tim{}-Berners Lee heeft gelijk. Vanuit een technisch standpunt of een gebruikersstandpunt valt er niets in Web 2.0 te bespeuren dat zijn wortels niet in Web 1.0 heeft, of dat er geen natuurlijke ontwikkeling uit is. De technologie die onder de Web 2.0{}-vaandel ondergebracht wordt, was reeds voordien mogelijk en in sommige gevallen onmiddellijk voorhanden, maar de hype waarin dit gebruik baadt, heeft de groei van Web 2.0{}-internetsites onomstotelijk be\"invloed. Het internet (dat in feite meer omvat dan het web) ging altijd om {\em sharing} tussen gebruikers. Meer bepaald Usenet, een gedistribueerd berichtensysteem, is reeds operatief sinds 1979! Dus reeds lang voor er zelfs maar sprake was van Web 1.0, hostte Usenet discussies en \quote{amateurjournalistiek}, en liet het {\em sharing} van foto's en bestanden toe. Net zoals internet is het een gedistribueerd systeem dat van niemand het bezit is, dat door niemand gecontroleerd wordt. Het is deze kwaliteit, dit ontbreken van centraal eigenaarschap en centrale controle, dat diensten zoals Usenet onderscheidt van Web 2.0. Als Web 2.0 in enigermate iets zou betekenen, dan ligt haar betekenis in de rationale van venturekapitaal. Web 2.0 betekent de terugkeer van investering in internet{}-startups. Na de dotcom{}-flop (de werkelijke doodsteek van Web 1.0) hadden zij die naar investeringsdollars dongen een nieuwe rationale nodig voor het investeren in online ondernemingen. {\em \quote{Build it and they will come}}, de dominante attitude van de dotcom{}-boom uit de jaren '90, die hand in hand ging met het waanbeeld van de \quote{nieuwe economie}, was niet langer aantrekkelijk nadat zoveel online bedrijven het onderspit dolven. Infrastructuur uitbouwen en werkelijke kapitalisatie financieren was niet langer wat investeerders voor ogen hadden. Beslag leggen op waarde die door anderen geproduceerd wordt, bleek echter een meer begerenswaardig voorstel. Web 2.0 is \quote{Internet Investeringsboom 2.0}. Web 2.0 is een ondernemingsmodel, het houdt de private inbezitneming van door de community gecre\"eerde waarde in. Niemand ontkent dat de technologie van sites zoals bijvoorbeeld YouTube triviaal is. Dit is overduidelijk als men naar het grote aantal identieke diensten zoals DailyMotion kijkt. De werkelijke waarde van YouTube wordt niet gecre\"eerd door de ontwikkelaars van de site, maar eerder door de mensen die video's op de site uploaden. Toen YouTube echter gekocht werd voor Google{}-aandelen die meer dan een biljoen dollar waard zijn, hoeveel van deze aandelen werden dan verworven door diegenen die al de video's gemaakt hebben? Zero. Zilch. Nada. Een {\em great deal} als je een eigenaar van een Web 2.0{}-bedrijf bent. De waarde geproduceerd door gebruikers van Web 2.0{}-diensten zoals YouTube, wordt in bezit genomen door kapitalistische investeerders. In sommige gevallen eindigt de feitelijke inhoud die ze aanleveren als het eigendom van de eigenaars van de site. Door de private toe{}-eigening van door de gemeenschap gecre\"eerde waarde, wordt de belofte van het delen van technologie en van vrije samenwerking verbroken. In tegenstelling tot Web 1.0, waarbij investeerders vaak dure kapitaalacquisitie, softwareontwikkeling en inhoudscreatie financierden, dient een Web 2.0{}-investeerder voornamelijk financi\"ele middelen in het voeden van de hype te pompen, in marketing en {\em buzz}. De infrastructuur is ruim verkrijgbaar aan lage prijs, de inhoud is gratis, en de kost van de software {--} ook al dan toch \'e\'en zaak die niet volkomen gratis verworven kan worden {--}, is tevens verwaarloosbaar. Eigenlijk ben je door het aanbieden van wat bandbreedte en diskruimte in staat een succesvolle internetsite op touw te zetten, zolang je jezelf maar effectief weet aan te prijzen. Het succes van een Web 2.0{}-bedrijf drijft hoofdzakelijk op haar relatie tot de gemeenschap, meer bepaald op het vermogen van het bedrijf om de \quote{collectieve intelligentie te benutten}, zoals O'Reilly het formuleert. Web 1.0{}-bedrijven waren te monolithisch en unilateraal in hun benadering van inhoud. Succesverhalen over de transitie van Web 1.0 naar Web 2.0 waren gestoeld op het vermogen van een bedrijf om monolithisch te blijven in haar merkinhoud, of beter nog, in haar onverdeeld eigenaarschap van die inhoud, terwijl ze tegelijkertijd de methode voor deze inhoudscreatie voor de gemeenschap ontsloot. Yahoo! cre\"eerde een portaal naar community{}-inhoud, terwijl ze ook de gecentraliseerde locatie voor het vinden van die inhoud bleef. Ebay stelt de community in staat haar goederen te verhandelen, terwijl ze de marktplaats voor deze goederen bezit. Amazon, dat dezelfde producten als vele andere sites verkoopt, verwierf succes door de community de mogelijkheid te verlenen om te participeren in de {\em \quote{flow}} die hun producten omgeeft. Omdat de kapitalisten die in Web 2.0{}-startups investeren haast nooit vroege kapitalisatie financieren, is hun gedrag ook markant meer parasitair. Ze zijn vaak de \quote{laatkomers} in het economische spel: wanneer waardecreatie reeds een goed momentum kent, verschijnen ze op het toneel om het eigenaarschap naar zich toe te trekken, en schakelen ze hun financi\"ele macht in om de dienst te promoten, vaak binnen de context van een hegemonisch netwerk van grote, goed gefinancierde partners. Dit betekent dat bedrijven die niet verworven zijn door venturekapitaal, financieel op droog zaad raken en het spel buitengekegeld worden. In al deze gevallen wordt de waarde van de internetsite niet gecre\"eerd door de betaalde staf van het bedrijf dat de site runt, maar door de gebruikers. Met al de nadruk die gelegd wordt op inhoud die door de gemeenschap gecre\"eerd en gedeeld wordt, wordt de andere kant van de medaille van de Web 2.0{}-ervaring al snel over het hoofd gezien: het eigenaarschap van al deze inhoud en het vermogen haar waarde te monetariseren. Dit is iets waar de gebruikers niet zo vaak bij stilstaan; het vertaalt zich slechts in de kleine lettertjes van hun MySpace{}-gebruiksovereenkomst, of in de Flickr.com in de url van hun foto's. Gewoonlijk ervaart de gemeenschap dit niet echt als een knelpunt, het wordt eerder gezien als een kleine prijs, te betalen voor het gebruik van deze wonderlijke toepassingen en voor het verbluffende effect van de zoekmachineresultaten wanneer men zijn of haar eigen naam ingeeft. Gezien de meeste gebruikers geen toegang hebben tot alternatieve middelen om hun eigen inhoud te produceren en te publiceren, worden ze aangetrokken tot sites als MySpace en Flickr. In tussentijd kondigde de {\em corporate world} een volkomen verschillend idee van de Informatiesnelweg af, door het produceren van monolithische, gecentraliseerde \quote{online diensten} zoals CompuServe, Prodigy en AOL. Wat deze van het internet onderscheidden was dat ze gecentraliseerde systemen waren waarmee alle gebruikers onmiddellijk konden connecteren, terwijl internet een peer{}-to{}-peer{}-netwerk is, waarbij elk apparaat met een internetadres onmiddellijk kan communiceren met eender welk ander apparaat. Dit is wat peer{}-to{}-peer{}-technologie mogelijk maakt, en dit is ook wat onafhankelijke internetdienstenproviders mogelijk maakt. Er dient ook vermeld te worden dat vele opensourceprojecten kunnen beschouwd worden als de sleutelinnovaties in de ontwikkeling van Web 2.0: vrije software zoals Linux, Apache, PHP, MySQL, Python, etc. vormen de ruggengraat van Web 2.0, en van het web zelf. Deze projecten vertonen echter een fundamenteel gebrek, dat zich aftekent in het licht van wat O'Reilly als de \quote{Kerncompetenties van Web 2.0{}-bedrijven} aanduidt, namelijk de controle over unieke, moeilijk te vergaren databronnen die rijker worden naarmate meer mensen hen gebruiken {--} het aanwenden van de collectieve intelligentie die ze aantrekken. De gemeenschap toelaten openlijk bij te dragen, en die contributie gebruiken binnen de context van een eigendomssysteem waarbij de eigenaar de inhoud bezit, is een karakteristiek van een succesvol Web 2.0{}-bedrijf. De gemeenschap toelaten te bezitten wat ze cre\"eert, is dat echter niet. Dus, om succesvol te zijn en winst voor investeerders te cre\"eren, dient een Web 2.0{}-bedrijf mechanismen voor {\em sharing} en samenwerking te cre\"eren die centraal gecontroleerd worden. Het ontbreken van die centrale controle zoals bij Usenet en andere peer{}-gecontroleerde technologie\"en, is de fundamentele tekortkoming. Enkel de gebruikers halen er voordeel uit, en niet de afwezige investeerders, want ze zijn immers \quote{bezit} van niemand. Dus, omdat Web 2.0 gefinancierd wordt door Kapitalisme 2006, werd Usenet grotendeels vergeten. Terwijl iedereen Digg en Flickr gebruikt, en YouTube een biljoen dollar waard is, is PeerCast, een innovatief peer{}-to{}-peer{}-livevideostreamingnetwerk dat reeds verscheidene jaren langer dan YouTube bestaat, virtueel onbekend. Vanuit een technologisch standpunt zijn gedistribueerde en peer{}-to{}-peer{}-technologie\"en (P2P) veel effici\"enter dan de Web 2.0{}-systemen. Daar ze beter gebruik maakt van netwerkbronnen door de computers en netwerkverbindingen van gebruikers aan te wenden, vermijdt P2P de knelpunten voortgebracht door gecentraliseerde systemen, en laat ze toe dat inhoud aan de hand van minder infrastructuur gepubliceerd kan worden, vaak met niets meer dan een computer en een consumenteninternetconnectie. P2P{}-systemen vereisen niet de massieve datacentra van sites zoals YouTube. Het ontbreken van een centrale infrastructuur gaat ook gepaard met het ontbreken van centrale controle, wat ook betekent dat censuur vaak een probleem is wanneer men met privaatrechtelijke \quote{community's} te doen heeft, die buigen naar de wensen van private en publieke drukkingsgroepen en die beperkingen opleggen aan de aard van de inhoud. Ook het ontbreken van grote centrale crossreferenti\"ele databanken van gebruikersinformatie, is een aanzienlijk voordeel wat privacy betreft. Vanuit dit perspectief kan gesteld worden dat Web 2.0 de preventieve aanval van het kapitalisme op P2P{}-systemen is. Ondanks de talrijke tekortkomingen van Web 2.0 in vergelijking tot deze laatsten, is het attractiever voor investeerders, en vergaart het bijgevolg meer geld om gecentraliseerde oplossingen te financieren en te promoten. Het eindresultaat hiervan is dat kapitalistische investering vooral in gecentraliseerde oplossingen gepompt wordt, zodoende hen goedkoop of zelfs gratis te maken en gemakkelijk toepasbaar door niet technisch aangelegde informatieproducenten. Zo cre\"eerde deze verhoogde toegankelijkheid in vergelijking tot de meer techniek vereisende en kostelijke onderneming van het bezitten van je eigen middelen ter informatieproductie, een \quote{landloos} informatieproletariaat, bereidwillig om ali\"enerende inhoudscre\"erende arbeid te verrichten voor de nieuwe \quote{info{}-landheren} van Web 2.0. Er wordt vaak gezegd dat het internet, door plots uit het publiek gefinancierde universitair en militair onderzoek op te duiken, de bedrijfswereld als het ware uit het niets overviel. Het werd gepromoot door een {\em cottage industry} van kleine onafhankelijke internetdienstenproviders, die er in slaagden om munt te slaan uit het verschaffen van toegang tot het door de staat opgezette en gefinancierde netwerk. Het internet leek een anathema voor de kapitalistische verbeelding. Web 1.0, de oorspronkelijke dotcomboom, werd gekarakteriseerd door een stormloop om het bezit van de infrastructuur, zodoende de onafhankelijke internetdienstenproviders te consolideren. Hoewel geld nogal willekeurig werd rondgestrooid terwijl investeerders het hoofd braken over waarvoor dit medium dan wel gebruikt zou worden, was de globale missie grotendeels succesvol. Als je in 1996 een internetaccount had, werd deze hoogstwaarschijnlijk aangeleverd door een of ander klein lokaal bedrijf. Tien jaar later verkrijgen de meest mensen, hoewel sommige van de kleinere bedrijven overeind bleven, hun internettoegang van gigantische telecommunicatiebedrijven. De missie van de Internet Investeringsboom 1.0 was precies om de onafhankelijke dienstenprovider van de kaart te vegen, en grote, rijkelijk gefinancierde bedrijven terug het stuur te laten overnemen. De missie van Web 2.0 is om het P2P{}-aspect van het internet uit te roeien; om jou, je computer, en je internetverbinding te laten afhangen van een verbinding tot een gecentraliseerde dienst die je communicatievermogen controleert. Web 2.0 betekent de neergang van open peer{}-to{}-peer{}-systemen, en de terugkeer van monolithische \quote{online diensten}. Een sprekend detail hier is, dat de meeste internetconnecties in de jaren '90 thuis of in het bedrijf, modem{}- en ISDN{}-connecties, synchroon waren {--} met een evenredig vermogen tot het verzenden en ontvangen van data. Ze waren zo ontworpen dat je verbinding je in staat stelde om zowel een producent als een consument van informatie te zijn. Moderne DSL{}- en kabelmodems zijn daarentegen asynchroon; ze laten je toe informatie snel te downloaden, maar slechts traag te uploaden. En hierbij laten we dan nog buiten beschouwing dat vele gebruiksovereenkomsten voor internetdiensten je verbieden servers te laten draaien op je consumentencircuit, en zelfs de dienst verbreken als je dit toch doet. Kapitalisme, geworteld in het idee dat inkomsten verworven dienen te worden uit passief gedeeld eigenaarschap, vereist een gecentraliseerde controle, zoniet zouden producenten geen enkele reden hebben tot het delen van hun inkomsten met externe aandeelhouders. Kapitalisme valt daardoor niet te rijmen met vrije P2P{}-netwerken, en bijgevolg zal het netwerk, zolang als de financiering van internetontwikkeling afkomstig is van private aandeelhouders die beslag trachten te leggen op waarde door internetbronnen te bezitten, alleen maar meer ingeperkt en gecentraliseerd worden. In het geval van commonsgebaseerde peer{}-productie moet er zelfs opgemerkt worden, dat zolang als de commons en het lidmaatschap in de peergroup gelimiteerd is, en dat input voor de producenten en de computers die ze gebruiken, verworven wordt van buiten de commonsgebaseerde peergroup, dat de peer{}-producenten zelf medeplichtig kunnen zijn aan het exploiterend buit maken van deze arbeidswaarde. Om bijgevolg de onrechtmatige inbeslagname van geali\"eneerde arbeidswaarde werkelijk aan te pakken, moeten toegang tot de commons en lidmaatschap tot de peergroup zover mogelijk uitgebreid worden naar de inclusie van een totaal systeem van goederen en diensten. Enkel en alleen wanneer alle productieve goederen verkrijgbaar zijn bij commonsgebaseerde producenten, kunnen alle producenten de waarde van het product van hun arbeid behouden. En hoewel de informatiecommons mogelijk een rol kunnen spelen in een maatschappelijke verschuiving naar meer inclusieve productiewijzen, toch is elke re\"ele hoop op een oprechte, gemeenschapsverrijkende, volgende generatie van internetgebaseerde diensten niet geworteld in de creatie van private, gecentraliseerde bronnen, maar eerder in de creatie van co\"operatieve, P2P{}- en commonsgebaseerde systemen {--} bezit van niemand en iedereen. Ook al is ze naar hedendaagse standaarden kleinschalig en obscuur, toch was het vroege internet, met haar focus op peer{}-to{}-peer{}-toepassingen zoals Usenet en e{}-mail, een uitermate gemeenzame en gedeelde gegevensbron. De commercialisering van het internet en de opgang van kapitalistische financiering brengt de inperking van deze informatiecommons met zich mee, waarbij publieke rijkdom naar privaat profijt wordt vertaald. Web 2.0 moet dus niet gezien worden als een tweede generatie van de technische of sociale ontwikkeling van het internet, maar eerder als een tweede golf van kapitalistische inperking van de informatiecommons. Virtueel alle van de meest gebruikte internetbronnen zouden vervangen kunnen worden door P2P{}-alternatieven. Google zou vervangen kunnen worden door een P2P{}-zoeksysteem, waarbij elke browser en elke webserver actieve knooppunten in het zoekproces zouden zijn; Flickr en YouTube zouden ook vervangen kunnen worden door applicaties als PeerCast en eDonkey, die toelaten dat gebruikers hun eigen computers en internetverbindingen gebruiken om collaboratief hun foto's en video's te delen. Het ontwikkelen van internetbronnen vereist echter het aanwenden van rijkdom, en zo lang als dat de bron van deze rijkdom financieel kapitaal is, zal het grote peer{}-to{}-peer{}-potentieel van het internet ongerealiseerd blijven.}