Ik smeekte Aglaia om te blijven tot na de grote barbecue. Natuurlijk, zei ze droogjes, we blijven zo lang we kunnen, het is hier toch aardig. De terugkeer is dus niet het probleem, maar de wil ontbreekt mij om dieper op haar bitsigheid in te gaan. Ze heeft het zelf gezocht. Nina zit op haar trouwe plekje in het raam. Ze kijkt naar de zeldzame mix van Marokkaanse, Belgo-Belgische, Centraal-Afrikaanse en hip artistieke uitdossingen op het plein. De laatste zon geeft een bronzen aanschijn aan het feest. Op en rond de tafeltjes slingeren plastic bekers en kartonnen borden. Onmogelijk is het om ergens doorheen te lopen zonder een stoel te verschuiven of een mens te groeten. De kassa van het collectief rinkelt. Er wordt aangeschoven, plaatsgenomen, gegeten, gegrilde sardines, bouletten, merguez. Sommigen zaten duidelijk lange uren in de verzengende zon en lieten de ene fles Chileense wijn na de andere aanvoeren. Blote armen bewegen naast in grijs, bruin en zwart gehulde mensen, puberjongens plagen meisjes en Tony van de snackbar verkoopt zijn laatste waterpistool. De lampionnen worden ontstoken. Het lijkt wel een voorproefje van de zuidkermis. Zoiets had niemand verwacht. En Nina allerminst. Ze zou vrolijk moeten zijn. Haar tekening pronkt op alle affiches en reisde door het wereldwijde web. Pa belde zelfs om haar te feliciteren voor de prent in de krant. Hij gaf de telefoon daarna door aan ma, dubbele felicitaties, en toen ook nog aan haar broer die met zijn lief in het dorp op bezoek was, driedubbel hoera. Het hele verhaal van Jeanne is voor het feest gekopieerd en geniet op tweehonderd exemplaren, waarvan tot nu toe niet één ligt te verkleuren op een vensterbank of een nieuw leven leidt onder een tafelpoot of als onderlegger. Ja, ze zou vrolijk moeten zijn. Maar ze is intriest. John is vertrokken. Samen met Caroline. Voor een nieuw onderzoek. Dat staat op het blaadje dat ze onder haar deur heeft gevonden. Hij is binnengeraakt, tot boven gelopen en hij heeft niet aangeklopt voor een laatste zoen, een woordje uitleg. Je hoort nog van mij. Gesigneerd John. Waar ze vreugde zou moeten voelen, staat de angst er alweer als een stugge opdringerige gast. Ze zou willen geloven dat hij snel terugkomt, maar ze kan het niet. Ze snakt naar een sigaret. In de plaats kauwt ze op haar potlood en laat zich van de vensterbank zakken om een tekenblok te halen. Bij de eerste lijnen verschijnt schoorvoetend haar Nimf, zo lief, zo trouw, dat kleine verzinsel dat haar zomaar rustig maken kan, tevreden bij zichzelf in het grijze lood van de schets, zonder zich vol te moeten eten, zich blut te kopen, of zich vast te haken aan een man die het zoveel beter dan zijzelf kan. Ze tekent het plein vol lindebomen, tafels, stoelen, uitbundige mensen, en kinderen die klauteren op de rij geparkeerde fietsen die op gewone dagen het plein afzomen. Wanneer van op de ring een gnawa-fanfare arriveert, volgt de zwerm kinderen in hun zog. Op de noten van de muziek wordt hen een vrolijke doorgang gemaakt. Nina tekent de tubaspeler, geeft zijn snor een zwierige punt, trekt haar benen op en springt de kamer in. Ze is weer klaar om mee in het feest te duiken. Beneden in de gang treft ze Jeanne in gezelschap van de grote glimlach van de webradio die haar stem wil opnemen. “Wat een herrie!” grapt Jeanne. “Als jullie elke week zo“n evenement organiseren, dan blijf ik!” “Blijf jij maar,' lacht Nina. “Dan kan ik ook blijven.” “Ge kunt blijven zolang ge wilt, lief kind. Je vous donne ça sur papier.” “Ik mag al verklappen dat ze zich van de wachtlijst van het rusthuis heeft laten schrappen,' zegt de grote glimlach. “Ik zou daar zo mijn eigen vlees niet mogen stoven,' geeft Jeanne toe, “en ge weet, ik eet alleen maar vlees dat ik heb gekocht bij mensen die ik ken à cent pur sang.” Haar benige vingers rammelen met de sleutel bij het slot. “Kom, laat me je helpen.” “Tsssss. Ik ben misschien wel oud en versleten, mais pas fatiguée. En als ik iets nodig heb, dan is hier nog ander goed volk.” Jeanne knipoogt naar de grote glimlach. “Ik loop niet de risico om in deze hitte heel alleen te moeten gaan, zoals de parisiennes op leeftijd. Ik word hier goed gesoigneerd! Gaat gij maar feesten!” Abdelaziz kust Nina hartelijk en stopt haar een bord met sardines toe. Ze eet aan een grote ton, en kijkt haar ogen uit, alsof ze zonet in een ander land is toegekomen. De fanfare lijkt wel doorgeseind, want een troepje Roma-muzikanten heeft zich nu ook in het feest gemengd. Onaangekondigd. Ze zien eruit als schooiers. Hun trompetten zijn vaal, de accordeons missen een toets, sommige kinderen schudden doosjes gevuld met rijst, maar hun muziek is aanstekelijk. Wanneer de gnawa luidkeels zingen, lassen de Roma een pauze in tot zij hun volume weer opschroeven en op hun beurt overnemen. Nina herkent Meryem, Rasta, Nikki, Marco en nog andere leden van het Comi T. Van op de eerste rij porren ze de muzikanten aan. Het vertrek van John lijkt hen niet te deren. Samen dragen ze een roes van verliefdheid uit die onweerstaanbaar overslaat op Nina. Ze kijkt naar haar vrienden en glundert. Iedereen weet dat dit gaat, niemand weet waarheen dit gaat. Op een viltje tekent ze. Ik zie haar denken, dit is het, ik weet niet wat het is, maar het is er. Het water is beginnen stromen, ik voel dat aan de blote voeten van het meisje op het viltje. Het water reikt tot aan haar enkels. Het is fris, het kriebelt en het stroomt! Het stroomt nu zelfs over de rand, waaronder het waterbekken verschijnt van de fontein. Ze tekent en gomt en zoekt een vorm voor de uitloper van de coupe. In een handomdraai zou ze die kunnen natekenen, twee rondingen, een schijfje ertussen en klaar is kees. Ik voel een benauwdheid die niet te maken heeft met Nina maar met mezelf. Wanneer ze eindelijk tevreden is met de ronding onderaan het bassin, schrijft ze in kleine letters onder de tekening: “Ontdek het profiel van Loubna in het ijle rond de Magrittefontein.” Ik kijk van het viltje naar de echte fontein en terug. Ik zie het dochtertje van Dounia dansen in de coupe en lees dan pas, dan, na al die maanden aan dit plein te hebben doorgebracht, mijn ogen kunnen het niet geloven, dan lees ik pas het insigne aan de voet van de fontein en herken ik de ware schoonheid: “Ontdek het profiel van René in het ijle rond de Magrittefontein.” Onthutst zijg ik neer op een kruk naast Nina en staar vol ongeloof naar de fontein, naar de profielen die het water langs beide kanten van de sokkel in een ononderbroken stroom van water aftekent. Twee transparante gezichten die elkaar wel willen zoenen maar er nooit in zullen slagen. Onverhoeds straalt het plompe bouwwerk een schoonheid en gratie uit die zich over het hele plein uitstrekt. Dat het niet eerder tot me is doorgedrongen, dat verontrust me in hoge mate. Wat ik zie, is dus ook niet altijd wat er is? Ben ik nog meer mens dan ik dacht? En wat is dan nodig om te kunnen zien wat is? Tijd die de kans moet krijgen om te verstrijken? Een veelvoud van perspectieven die je nooit allemaal alleen kan verzekeren? Mijn zusters? Mijn zusters! Aglaia heeft dit vast al op dag één gezien. Ik spied het plein af op zoek naar mijn zusters, maar de dringendheid van Alejandro die naast Nina is komen staan, leidt me af. “Wie tekent, die betekent,' zegt hij. Nina haalt haar schouders op. Ze straalt. “Dat meisje past in de fontein. Een blanche?” Hij draait zich om zonder haar antwoord af te wachten en keert terug met twee schuimende biertjes. “John en Caroline...” '... zijn vertrokken,' vult Nina aan. Alejandro kijkt sip. “Die komen wel weer terug,' probeert Nina monter. “Ik zou je graag willen geloven, ' zegt Alejandro, “John heeft me gisteren en passant een sleutel gegeven van zijn appartement. Ik ben er net geweest.” Nina kijkt hem aan vol verwachting. “Het is opgeruimd, ontdaan van alle persoonlijke spullen. Zelfs De Eenhoorn heeft hij mee.” Een krop schiet in Nina“s keel. Ze probeert hem weg te spoelen met witbier. Alejandro is bloedernstig. “John is een mysterieuze kerel,' zegt hij. “Hij haalde het beste in mij boven. Nooit eerder heb ik zo“n straffe scripts geschreven. Maar ik begin te geloven dat ik maar een fractie van hem heb gezien.” Nina knikt. Dat heeft hij mooi verwoord. “Hij laat zeker van zich horen,' vertrouwt ze hem toe, “hij heeft het mij beloofd.” Ze toont hem de snelle krabbels op het gevouwen blaadje. 'Én hij is in goed gezelschap.” Alejandro glimlacht. 'Én hij heeft de boel hier in goeie handen achtergelaten.” “Moet je kunnen.” “Op John!” Nina houdt haar glas op. “Op John,' fluistert Alejandro, “en dat we hem gauw weer mogen zien.” Ze nippen van hun glas. Een ongemakkelijke stilte hangt tussen hen. Nina haalt haar portefeuille boven. Ze wil de rekening vereffenen en een andere plek opzoeken. Een visitekaartje glijdt uit een van de vakjes op de ton. Alejandro vist het op en kijkt ernaar. “Ceremoniemeester voor trouwpartijen?” Zijn donkere wenkbrauwen trekken zich in wijdse vleugels. “Ik ga mijn job bij de krant opzeggen,' geeft Nina toe. “Als ik twee trouwpartijen per week fotografeer, kom ik rond.” “Dus je gaat huwelijksportretten maken?” “Ik ga nog meer tekenen. Strips over mensen uit de buurt. En daarna misschien nog echte fantasieën.” Haar nieuwe vriend heft het glas alweer. “Misschien moet ik er wat code voor schrijven. Op digitaal vlak staat de strip nergens.” Nina kijkt bedenkelijk. “Van een strip naar een animatiefilm?” “Je zou elke pixel een aparte functie kunnen geven, en dan zou je effecten bereiken die anders onmogelijk zijn. Een tekening zou kunnen uitlopen en zichzelf weer herstellen, zoiets.” “Dat is het,' zegt Nina schalks, “we gaan voor een echte Belgische stripmuur, regen incluis.” “Dat vraagt tijd en geld, maar in principe moet het kunnen.” Glimlachend kijkt Alejandro over het plein. “Wat vond je trouwens van mijn stripcollectie in de kamer boven?” Een twinkeling ligt in zijn ogen. “Huh?” Nina bijt op haar lippen en loopt rood aan. “Ik had het je moeten vragen, sorry.” “Niks sorry, ze staan daar om gelezen te worden, maar ik heb me wel reuze geamuseerd.” Hij draait het viltje met de schets om en om. “Elke ochtend voor ik naar IBM vertrek, passeer ik langs Abdelaziz voor koffie. Een paar weken lang was er elke dag één strip verdwenen, elke dag een andere. Ik vermoedde wel dat jij het was.” Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes. “Je mag wraak nemen. Ik weet precies in welke volgorde je ze hebt gelezen.” Hij heeft hetzelfde dikke zwarte haar als Corto Maltese. En als hij een beetje minder pizza zou eten, zou Nina hem bijna sportief kunnen noemen. Ze zoekt naar verweer. “Dominique Goblet is de femme fatale uit je verzameling,' poneert ze. Alejandro knikt bedachtzaam. “In elke vezel van de strip legt ze een stuk van haar hart. Het is terribel. Als ik op die manier een ietsiepietsie stukje code zou kunnen schrijven, dan zou ik mezelf een gelukkig man noemen.” Het zijn de kraalogen van haar oude teddybeer, bedenkt ze. Maar, achtung, warning, attention! Hij is de beste vriend van John. “Maar jij bent goed op weg,' complimenteert hij haar. “Er zit iets van de jonge Bilal in jouw tekeningen, maar anders. Bilal is veel te perfect. En zijn decors zijn tegenwoordig veel te koud. En dat hij dan ook nog Andy Warhol erbij moet halen, pure commercie en chichi. En drie, of vier al, zijn verhalen vertellen niks.” “Dat laatste moet je terugnemen,' verdedigt Nina haar held, “zijn verhalen zijn politiek en mooi, zijn gebruik van materialen uniek.” “Ik mis warmte bij Bilal.” Zijn onderlip pruilt wanneer hij het zegt. Als een donzig duivenveertje dwarrelt de betekenis van zijn woorden tussen hen naar beneden. Nina slikt. Alejandro, zo beseft ze, moet de eerste man zijn die iets van strips kent en haar tekeningen apprecieert. Hij moet de leeftijd hebben van Filip toen ze van hem begon te dromen. Negenentwintig. Handle with care, denkt ze terwijl ze traag en geconcentreerd van haar witbier drinkt. “Jij hebt vast wel alle Bilals,' plaagt Alejandro. “Bilals en nog een hele reeks voor jou zéér klassieke series.” “Gestroomlijnde tekeningen en spannende intriges?” Onzeker kijkt ze hem aan. “Ze lezen als een trein,' dreunt ze, “verkopen als diamanten, worden collector“s items nog voor ze uit zijn, van hier tot in Tokyo.” Jaloezie kleurt haar woorden. Dat had ze willen vermijden. Alejandro leunt op de ton. Hij pulkt een sticker los, reclame voor roomijs. “Zoals jouw schetsen binnenkort,' zegt hij beslist, “je hebt nu al de uithoeken van de wereld bereikt. Frankrijk, Australië, Canada, zelfs India.” “Dat is alleen maar dankzij de stunt van John,' zegt Nina nuchter, “en zijn trouwe vrienden en fans.” “Het is altijd dankzij iets. En die publicatie in De Morgen dan? Ook niet dankzij uzelf?” Als hij niet Johns beste vriend was, zou ze geloven dat hij haar stond te lijmen. “Nee,' haalt Nina lacherig uit, “dat is dankzij Nikki, die lange paardenstaart daar bij Meryem en Marco. Zij beheert de beeldenbank van de krant. Ik heb daar allemaal niets mee te maken! Geloof mij vrij.” Ik voeg me bij Eufrosien en Aglaia die op de rand van de fontein zitten. “Tevreden?” vraagt Eufrosien. “Ik haal weer adem,' zeg ik, “de tijd zal het vertellen, maar de voortekenen zijn erg gunstig.” “Zoals de hele sfeer op dit plein,' merkt Eufrosien op. “Sorry, ga vooral verder!” “Zolang Nina met die diepe liefde van haar blijft werken, zullen haar tekeningen van hand tot hand gaan. Sommigen zullen ervan houden, anderen niet. Met elke nieuwe tekening zal ze haar techniek aanscherpen. En ooit op een dag zal ze zoveel hebben gehoord en geleefd dat ze zal overlopen en haar eigen verhaal zal vertellen. Maar op die dag zal mijn vreugde nog een fractie zijn van wat ik nu voel.” “Goed,' zegt Aglaia droog, “dan kunnen we nu weer écht samenwerken.” Haar stem draagt nijd en verwijt. “Aglaia vindt er niets aan als ze niet ook kennis heeft van de innerlijke stem van Meryem,' bekent Eufrosien, luchtig als altijd. Ik recht mijn rug. Dit was het dus. Zij heeft ook mij gemist! “Op één voorwaarde,' poneer ik met ernst, “dat je je neerlegt bij Nina“s authentieke lotsbestemming zoals ik die zie.” “Jouw marge van twijfel, lieve zus, is nog slechts een plasje bij de voet van de gletsjer,' stelt Eufrosien vast. “Het is wat ze ademt,' zeg ik. “Dat wist ik al toen de muze ons inlichtte over haar bestaan,' zegt Eufrosien met een glimlach. “Re-member?” De aankondiging van een megafoon overstemt ons gesprek. Uit het raam van de kamer boven het café hangt Gaston. Zijn middel schittert in een krans van geraniums. Met furie schalt hij zijn beschonken woordenvloed uit over het plein. “Waarde buurtbewoners, na een lange en diepe studie van de fenomenen die zich in deze stad voordoen, hik, ben ik tot het besluit gekomen, burps, dat lumineuze geesten alleen lumineuze ideeën voortbrengen...” Van links naar rechts laveert hij. In de ene hand houdt hij de megafoon en in de andere een schuimende pint, waarvan het bier nu en dan over de rand gutst, en zowat voor de voeten van Alejandro en Nina terechtkomt die er hartelijk om moeten lachen. “Wat moet gebeuren, wat de projectontwikkelaars over het hoofd zien, hik, is dat het Justitiepaleis weldra helemaal ontruimd zal worden. Het Justitiepaleis of het Paleis van de Drie Machten, lalala, is de toegang naar hun parallelle stad, de stad van de poen en het verderf!” Ondanks zijn dubbele tong heeft hij de aandacht van het hele plein. “En wacht! Wacht! Het belangrijkste moet ik u nog vertellen! Burps... Dat paleis is nu al over de godganse wereld bekend. Het is meer dan duizendmaal getekend, of geschilderd, allez gefotografeerd. En Poelaert, zeg ik u, is van hen allemaal, de gorgeldranken, dikkoppen, ingebeelde kwasten, de enige die dat project waard is! Dat ze het paleis opkopen, nondedjol! Dat ze er duizend klinieken en champagnekelders installeren! Dat ze het decoreren met plastieken planten van beneden tot boven! En dat ze het feestelijk openen! Dan kunnen wij, samen met de Marolliens, daar de boel kort en klein gaan slaan!” Zijn woorden veroorzaken een denderend applaus. Bij wijze van afsluiter heft Gaston het Belgische volkslied aan en gesticuleert daarbij zo hard dat hij de bak met geraniums van de vensterbank slaat. “Hola! Kijk daar!” roept Aglaia uit. Net op tijd springt Nina weg. In duizend gruzelementen ligt de bloembak aan haar voeten. “Dat scheelde geen haar!” “Bijna dood,' grinnikt Aglaia. Woedend kijk ik haar aan. “It“s but a joke, sis, but a joke.”