Beeld je in, Nina van der Leck, een niet onknappe jongedame aan de vooravond van de laatste zomer in het dorp, klaargestoomd voor de universiteit of op zijn minst het hoger onderwijs. Voor haar staat Filip Vranckx, de tekenleraar op wie ze stiekem verliefd is. Achter Filip dreigen het schoolbord en de zielige man aan het kruis. Haar knieën houdt ze geplet tegen het koude ijzer van de bank. Ze kijken naar de tientallen pagina’s met schetsen van dorpsvrouwen die samen een verhaal vertellen. Jouw strip is zo gewoon, zegt Filip. Doordeweeks. Beetje wak en smakeloos. Maar geen nood. Ga verder. Denk door. Laat je fantasie de vrije loop. Je kan het. Wat gebeurt er verder nog? Wie doet wat? Hoe kijkt Greta van de Boetiek? Wat zegt ze? Waar is de intrige? Hij spreekt haar toe, vurig. En zij kijkt hem aan met haar grote groene tienerogen, bang en onzeker. Ze wil wel, als ze maar eens zou weten waar híj naartoe wil. Vertel me, wat gebeurt er precies? Ze praten, ze roddelen, maken ruzie, leggen het bij en praten weer. Goed ja, goed zo. En verder? Wat gebeurt er nog? Waar zit je spanningsboog? Wat is je conflict? Waar wil je naartoe? Een kind komt de speelplaats opgereden. Alleen. Op een driewieler. Het maakt een rondje en rijdt de schoolpoort weer buiten. Nina geeft geen antwoord. Zo verschrikkelijk is het dat ze begint te huilen. Filip troost haar. Hij schenkt haar een van zijn scenario’s. Een misdaadverhaal met razende actiescènes, wapens, loeiharde spanning en een verrassend einde. Jij tekent, zegt hij, ik schrijf het scenario. Try. Het verhaal is goed geschreven. Het giert door de bochten, evenals de wagens die erin voorkomen. Filip, negenentwintig, tekenaar, kan vertellen. Nina niet. Tot huilens toe tekent ze cabriolets, combi’s, speedboten en gevechtsvliegtuigen. Ze blaast hen leven in, maar kijkt droefgeestig toe hoe ze ijskoud blijven, gesofisticeerd, technisch heel hoogstaand, maar zonder enig hartsgevoel. Stuk voor stuk veroordeelt ze hen met een bruinrode veeg, luie muggen die ze op de schetsen doodmept. Met elke fatale slag verbrijzelt ze een stuk van haar eigen droom, midden in de zomer, die laatste zomer in het dorp wanneer al haar vrienden met overtuiging hun toekomst verzinnen. Leuven, Gent, Antwerpen, rechten, talen of geneeskunde. Iedereen weet waar naartoe. En zij weet het alsmaar minder. Wanneer ze de laatste mug ter dood veroordeelt, weet ze alleen nog dat ze niet de theorie van de universiteit wil, tot groot onbegrip van haar broer, die zich in de sporen van vader voorbeeldig door duizenden en duizenden pagina’s zwoegt om toegepaste economische wetenschapper op zijn borst te prikken, iets waarvan hij zelf niet kan zeggen wat dat precies betekent. Tijdens elke maaltijd suist het rond haar oren. Zou je niet iets doen met kunstgeschiedenis? Of iets waaraan je nooit eerder had gedacht? Chemie? Filosofie? Stríptekenen? Denk je echt aan striptekenen? Kan je zoiets studeren? Kan je daar je brood mee verdienen? Is dat wel iets voor jou? Wat vindt Filip daarvan? Haar vader kijkt haar ernstig aan, terwijl ze een boterham sopt in een diep bord geplette aardbeien met suiker. Onder zijn ogen vol ambitie voor zijn bijdehante dochter, weet zij alleen nog maar dat ze weg wil. Weg van het huis. Weg van het dorp. Weg van de planeet. Ze kan zelfs geen scenario aan. Filip vindt wel dat ik kan portretteren, wordt haar laatste poging tot autonome lotsbestemming. Van die madammen heeft hij gezegd dat ik ze goed kiezen kan. Met een zuivere loep. Haarfijn. Greet van de boetiek. Jeannine van de kapper. Bertha de buurvrouw. Annie van de kruidenier. Gerda van de slachter. Hij herkent ze allemaal. Maar ze zijn zo echt, zei hij, dat ik maar beter foto’s maak. Dat gaat sneller. Dat verkoopt beter. Ha! Zes ogen in drie schuine hoofden kijken haar verlicht aan. Boven hen hangt de designlamp. Tussen hen blinkt het kanariegele afwasbare tafelkleed. De fruitschaal staat helemaal achteraan, daarnaast de choco en de konfituur, ver genoeg, buiten armbereik; en dichterbij een grote toren grijs brood en gouda, pastel gebloemde bordjes, witte servetten, gekookte hesp, cholesterolvrije margarine en een thermos koffie in hetzelfde metaal als de lamp. In de lange stilte, waarin pa, ma en broer wachten op de cent die alleen nog moet vallen in het hoofd van Nina, blijft alles op zijn plaats. “Als je beslist voor fotografie, betaal ik het materiaal.” Pa spreekt altijd als eerste. “Ga dan voor modefoto’s, dan leert ge al die knappe grieten privé kennen.” Dat is haar broer. “De zoon van Georges is fotograaf. Die verdient toch goed zijn brood.” “Ja,” dat zegt ma, “ja, ja, ja. Kan je heler dagen buiten lopen.” “Veel sociaal contact.” “En je bent mobiel, dat is zo belangrijk.” “Fotografen die reizen toch veel?” “Kunt ge ook nog eens uw talen trainen.” “Het is goed om een stiel te leren. Theorie komt later wel. Als je maar passie voelt voor wat je doet.” “Iedereen wil toch fotografen voor als het feest is en zo.” “En het lijkt toch al een beetje op je hobby.” Plots leek fotografie dé enige weg. Nina zou naar de grote stad gaan en allerlei avonturen beleven, ze zou mensen bekijken, kleuren en lichtinval vergelijken. Ze zou altijd een excuus hebben om de straat op te gaan en er niet teveel bij stil te hoeven staan. En nooit, nooit zou ze nog een stripverhaal inkijken. Achter in de kast, onder de lijvige map van de academie begroef ze de grote stapel schetsen die ze ooit had gemaakt. De zomer was zo voorbij. Nina trok naar Brussel. Ze voelde zich stoer in de stad die haar thuisvrienden gruwelijk, grijs en gevaarlijk vonden, maar die zij heimelijk aanbad omdat elke dag er anders was, omdat je nergens kon kijken en hetzelfde zag, omdat het licht haar een zweem van de grandeur van Parijs of Barcelona gaf, omdat het beton en het asfalt herinnerden aan de vakanties in het Kitzbühelerwald. De gevolgen van dit gesprek in huiselijke kring openbaren zich pas vele jaren later. Nina werkt als fotografe voor de krant en een magazine, in de ogen van haar broer en ouders heeft ze alles wat ze wil. Maar tijdens de pauzes en de eenzame nachten groeit het verlangen weer om strips te maken, grote series, zoals die van Enki Bilal en Moebius, die zo goed verkopen, dat zij enkel nog tekenen zal, in een lichte ruimte, met een eikenhouten deur.