“Meryem heeft Nina omhelsd en uitvoerig gefeliciteerd voor haar interventie. Vervolgens heeft ze haar telefoon uit haar leren jekker gehaald en meteen haar pa gebeld. Die raadde aan contact op te nemen met Advocaten Zonder Grenzen. En natuurlijk zal hij zelf zijn best doen om de mens te vinden die een rechtszaak kan vermijden.” Mijn zuster en ik knikken. Zo ver zijn we mee. “En daarmee was de affaire uit Nina“s handen,' ga ik verder na Aglaia. “Dat heeft haar opgelucht, dat ze zelf geen oplossing moest bedenken.” “Ja, een pussie is ze, jouw Nina, een kleine lafaard, een onzekere trien, getekend voor een sullig leven.” Je tast mijn grenzen af, dat zou ik wel willen zeggen. Mijn nagels zijn beginnen jeuken. Ik zou je zelfs de haren uit het hoofd kunnen trekken. Zo meteen zal ik ontploffen, nog één achterdochtig woord en ik stop mijn zuster in een fles met kurk. Eufrosien werpt zich tussen ons met haar zangerige stem. “Ik stel voor, lieve zusters, dat we elkaar de feiten vertellen in alle subjectiviteit alvorens daarover een oordeel te vellen. Zijn we hier dan niet voor ons plezier? Zoniet neem ik de vrijheid om de zaak hier af te ronden; Nina, Meryem en Jeanne met een boeketje te bedanken en ons elders te gaan verstrooien.” Aglaia zucht diep en knikt. “Ik luister, het is beloofd. Ga je gang, sis.” Eufrosien legt haar hand lieftallig op de mijne. “Neem je tijd, Thalia, ik wil van elk detail van je verhaal genieten.” “Wel, Nina heeft zich toen opgesloten in het toilet om wat te bekomen. Liefst van al had ze een potje willen janken, maar dat lukte niet. Ze had zich misschien wel moedig gedragen ondanks zichzelf, maar veel verschil had het niet gemaakt. John was opgepakt. Met haar blote knieën tegen elkaar geperst en haar kop zwaar op haar handen zwelgde ze in alle verschrikkingen die John nu werden aangedaan. Ze zag een spot op hem schijnen in een minuscule verhoorkamer, ze krimpte ineen bij de kracht waarmee ze hem, nog in de boeien, terugwierpen in zijn cel, ze kreunde van de honger bij het kopje water en de homp brood waarvan hij leven moest. Diep in haar hart hoopte zij dat ze zich vergiste, dat hij comfortabel op een bed tv zou kijken of zelfs een computer had om zich op uit te leven en dat de cipiers zijn beste vrienden zouden worden. Maar de kracht van haar verbeelding liet hem niet ontsnappen aan de zware criminelen van St-Gillis die hem maar een garnaal vonden. Bitter keek ze toe hoe ze in hem een gemakkelijk doelwit zochten om hun tijd mee te verdoen, pijnlijk boog ze voorover van de harde stomp die een rib kneusde in zijn knokige borst. Toen ze kokhalste, besliste ze dat ze moest stoppen zich nog ergere dingen voor te stellen. Ze veegde het laatste druppeltje van het mini-plasje weg, liet haar rok zakken, waste haar handen, stiftte haar lippen bij en liep weer het café in. Abdelaziz bood haar een witbier aan en terwijl zij de waterdraagster met aandrang vroeg of ze John behoeden kon voor een grote straf of een ruwe behandeling, kwam de Parijzenaar naast haar zitten aan de toog. Hij overstelpte Nina met vragen die zij als een volleerde woordvoerster beantwoordde. Haar enthousiasme groeide weer, in die mate zelfs dat ze een heftige flirt initieerde met de geborstelde wenkbrauwen van de man. Zo erg schrok ze van zichzelf, dat ze haar pint snel leegdronk, iedereen een goeienacht wenste en vertrok. Verontrust sloeg ze de deur van haar flat achter zich dicht. De steekvlam voor de Parijzenaar was van dezelfde grootorde als die voor John. Oncontroleerbaar. Verwarrend. Verstikkend. Ze viel in haar sofa en wilde huilen, maar niet één traan kon ze uit zichzelf persen. Haar lichaam voelde aan als een opgeblazen ballon die al was dichtgeknoopt. De rode cijfers van de oude radiowekker versprongen traag. Vijftien minuten verstreken. Zij dacht aan John met de handboeien. Ze wilde weer huilen. Ze schaamde zich voor de situatie in het park, en hoe zij alles had geforceerd. Waarom toch? Ze wist het niet. Ze dacht aan Mouss, de security van Flagey voor wie ze ook zoiets dringends had gevoeld toen Antoine de schilder-man-van-haar-leven onverschillig had aangekondigd dat hij niet zou meegaan naar de verwendag die ze had geboekt voor hem in de thermen van Grimbergen. Ze moest nu snel lucht aflaten. Met moeite stond ze op uit de sofa, liep naar de keuken en trok de ene kast na de andere open. Afgezien van bloem en suiker, rijst, maïzena, lindethee en koffiemelk, had ze niets eetbaars in huis. Loom trok ze haar jasje weer aan en stapte de deur uit. De met neon verlichte rekken van de nachtwinkel bij Sint-Goriks herinnerden haar aan de smerige kilte van de metro. Ze was de hele weg hierheen gelopen voor Pimskoekjes, maar wanneer ze naar de verpakking keek, voelde ze zich al misselijk. Chips dan misschien, grill-chips of zout en peper. Zelfde verhaal, ander soort misselijkheid. Ze treuzelde bij de yoghourt. Ze zou twee liter Yoplait met aardbeien kunnen kiezen. Of gewoon een sandwich met kaas, of de grissini met sesam, een 2-pack delichoc, zes repen marsen, een halve kilo noten, studentenhaver? Als het maar iets was om op te knabbelen, bedacht ze wanneer haar oog viel op de kleine verpakkingen die de toog van overvloed voorzien. Na nog een tweede ronde bleef ze besluiteloos bij de kassa staan. Haar blik rustte op een doosje transparante balpennen. “Die zwarte daar,' zei ze met een trilling in haar stem. Met het gouden wapen in haar hand stapte ze de weg terug. De lotgevallen van de avond hadden haar verdoofd. Misschien toch niet alle lotgevallen, bedacht ze, wanneer ze aan haar keukentafel een vraagteken schreef op de achterkant van het bonnetje, misschien kon ze haar misnoegdheid reduceren tot die ene zin van John. “Ik kan dit niet,' had hij gezegd. “Niet zo. Niet zomaar.” Ze vulde het vraagteken aan tot het een druppel werd die uitliep in een accordeon. En zij, zij kon dat wel. Wel zomaar even alsof. In de lamp tekende ze een Y. Rechts van het lampje trok ze de fijne streepjes van een schaduw, de schim van haar Nimf. Ze had haar weer proberen te verdrinken met witte wijn, maar het was niet gelukt. Op de oude wikkel van een Fruittella tekende ze een nieuw vraagteken. Ze wilde dat haar broer bij haar was, niet de broer van nu, maar de broer die net twaalf is geworden, en met pientere ogen naast haar zit in de auto en moeiteloos antwoordt op elke vraag die ze voor hem probeert te bedenken. Waarom liep het toch zo fout? Haar broer zou een antwoord verzinnen en Vokke zou zonder handen rijden om hem een applaus te geven voor slimmigheid. Op de enveloppe van de bibliotheek, een aanmaning voor laattijdig teruggebrachte werken die nog dichtgekleefd in de fruitschaal lag, tekende ze nog een vraagteken dat ze in een lamp veranderde. En nog een. En nog een. In een automatische beweging ging de pen over het papier, terwijl haar hoofd werd bevolkt door herinneringen. Wanneer ze de enveloppe losscheurde en ook de achterkant van de brief bewerkte, was ze de kleuter in de gele tegelzaal, overdonderd door het geschreeuw van een honderdtal andere kleuters, schelle stemmen die weerkaatsten tegen de lege muren en zij die verbaasd naar de brooddozen keek, waarvan de opstaande deksels als vestingmuren de kuipjes vol eten moesten afschermen. Van wie dan wel, vroeg zij zich af. Ze schoof aan voor een flesje. Voor haar stond een bak met melk naast een bak met chocomelk. Zij moest kiezen. Naast de deur spotte ze een grote doos met appels. Ze sprong erin en groef zichzelf in. Een harde hand greep haar toen en schreeuwde tegen een achtergrond van honderden kraaiende kinderen. Ze had geen verweer. De brief was volgetekend met kleine lampjes die samen één grote lamp vormden. Alle angsten stonden op het dek. Voor het eerst zag ik ze zonder jullie warme nabijheid, beste zusters. Nina voelde ze, in de schaduw van haar eerste herinnering, en daarom verscheurde ze een na een het kasticket, de wikkel, de enveloppe en de brief. Ze slikte een pil en probeerde in te slapen. Ik zag ze, zoals ze in mijn ogen ook echt waren, duizenden vuurspuwende wezens die haar meest geheime schat bewaken. Hun likkende vlammen werden aangewakkerd door de lichtste ademstoot. Ik weet dat ze me kunnen verblinden als ik er te lang naar kijk, maar toch keek ik nog. Voor het eerst in mijn bestaan zag ik hen ik zonder dat jullie me met grote haast van hen afwendden. Lang keek ik en ik voelde hoe de angsten bezit van mij namen, hoe ze mijn hele wezen zouden kunnen verschroeien. Hen kunnen zien, ik geef het toe, is de kern van mijn bestaan. Eeuwenlang al ben ik schaamteloos een luistervink. Het is een wonderlijke sport voor iemand als ik, van wie niets meer verwacht word dan te dienen, raad te geven, bij te staan, en ervoor te zorgen dat een feest goed verloopt tot aan het einde toe, niet dat het vreugde schenkt – dat is jouw domein Eufrosien – of dat het onvergetelijk wordt – daar staat Aglaia voor. Ik verzeker het einde en daarvoor gebruik ik mijn luisterend oor en voer lichte manipulaties uit. Ook voor elke andere creatie is dat zo. Dankzij mijn invloed wordt het afgemaakt, dat is wat ik nu besef, Eufrosien, jij voorziet de schoonheid en alleen jij, Aglaia, kan ervoor zorgen dat het weerstaat aan de tijd. Door de eeuwen heen ben ik ambitieus geworden. Steeds meer ben ik me gaan verdiepen in stemmen van wanhoop, verkrampte twijfel, grondtonen van hopeloosheid die snakken naar verlossing. Ik weet wel waarom ik tot hen word aangetrokken. Niet om de roem of de uitstraling of de vreugde die ik ermee rapen kan, wel omdat die stemmen de grootst mogelijke hoop in zich dragen, en daarmee ook de grootst mogelijke potentie. En daarom wilde ik jullie zo dringend spreken, om jullie dit alles te vertellen en ook, Aglaia, om je met aandrang te vragen dat Meryem snel ingrijpt. Ik wil dat ze een zijspoor verzint, een opdracht, iets dat Nina uit de loop van de lamp haalt en weer andere dingen doet tekenen.” Aglaia leunt zelfbewust achterover. Dat is nooit een goed teken. “Mijn geachte Thalia,' steekt ze van wal, “voor ik op je vraag inga, zou ik je vertellinkje in het licht van de waarheid willen houden. De heroïsche actie van Nina zou je wel als een glimp van gratie kunnen beschrijven, zoals Meryem dat deed, maar mensen kijken nu eenmaal door een gefragmenteerde bril. Meryem zag Nina handelen zoals een feministische activiste het beschreef in een van haar handboeken en waartoe zijzelf niet komt in de verrassing van het moment. Nina die niet eens weet dat haar actie als een tactiek in boeken staat beschreven, ging niet bewust te werk. Komaan, sis. Daar is die veel te laf voor. Je zou kunnen zeggen dat ze handelde uit liefde, dat Eros met andere woorden haar even beheerste. Maar zelf zou Nina dat nooit kunnen toegeven, dat arme kind raakt niet verder dan de vraag, de twijfel en het zwelgen in de verbeelding van wat had kunnen zijn. Zie je dat nou echt niet?” “Misschien heb je wel gelijk,' geef ik toe. “Ik wil het nog een laatste kans geven.” Aglaia draait zich fier om, zucht naar de sterren en zegt vervolgens, met de droogte van de kurk waarmee ik haar in een fles zou willen stoppen voor de eeuwigheid: “Meryem heeft haar handen vol met het beheer van de Chileense gemeenschap die kost wat kost wil helpen om de koop te vermijden.” Ik rol met mijn ogen. “Het zou één minuut van haar vragen, zelfs niet dat, een korte inval.” “Meryem wil Nina al een tijd aanspreken, maar ik houd haar tegen,' geeft Aglaia toe. “Waarom dan wel?” Mijn zuster glimlacht minzaam. “Je kent mijn standpunt, ik weet niet waaraan jij je nog zo moe maakt.” “We hebben toch genoeg goden op die manier vooruit geholpen?” “Goden zijn geen mensen,' schimpt ze. Ik houd me in. Ze merkt het. Ze doet er nog een schepje bovenop. “Hoe lang denk je trouwens nog nodig te hebben voor die laatste kans van jou?” “De tijd die het nodig heeft.” “Goed, dan ga ik Meryem weer volgen.” En weg is ze, zonder zelf bericht te hebben over Meryem of weet te hebben van de verhalen van Jeanne.