Beperkingen die te strak worden toegepast, worden al snel overschreden. Een maand na hun eerste ontmoeting gaat Nina overstag. Ze stemt in om samen met John een pint te drinken bij Abdelaziz in de Jupiter, het café aan het plein dat de uitvalsbasis is voor het Comi T, het collectief dat John heeft opgericht. De droevige verzameling vrouwentongen in het raam roept bij Nina de grootste vooroordelen op, maar haar nieuwsgierigheid wint het en ze glimlacht zelfs wanneer ze met schroom op een tractorstoeltje aan de toog gaat zitten. Een besnord man met kroezelhaar en bril en een ruitjesdoek over zijn brede schouder, buigt zich over de biertap vragend naar haar toe. Dat moet Abdelaziz zijn, de uitbater. Nina bestelt haar klassieke witbier. De rokerige ruimte is bezaaid met eenlingen, verdiept in hun glas of in de krant. Tussen die eenzame tafels lopen mensen af en aan, moeders, sommigen gesluierd, kraaiende kinderen, een tiener, een man met een baard en enkele twintigers, kunstenaars. Ze verdwijnen in het trapgat achter in het café. Nina had niet kunnen vermoeden dat achter sanseveria“s zoveel beweging schuil zou gaan. Angstvallig houdt ze de deur in het oog. Alle clichés van stipte Britten ten spijt, wacht ze nu al meer dan een kwartier op John. Ze raakt in de ban van een gezandstraalde tekening bij de deur. In fijne zwarte lijnen loopt een waterdraagster in de woestijn. Nina haalt haar potlood boven en op bierviltjes tekent ze in sierlijke trekken mannen met neuzen als John. Langs de weg door de woestijn verschijnen ze als geesten uit een fles. Een na een lokken ze de waterdraagster, voor een luie middag aan het zwembad, modderbaden, theehuizen, waterpijpen, vers gebak. Een flinke tocht doet haar opkijken. Door het café beent een energieke jonge vrouw, met een spannende leren broek en dezelfde amandelogen als Abdelaziz. “Ah, Meryem!” klinkt het schel in Nina“s oor. Ze draait zich om en kijkt in de ogen van John die naast haar breed staat te lachen. “Ik ging je net zeggen dag,' zegt hij terwijl hij haar vluchtig op de wang kust. “Sorry, ik was boven, ik weet ik ben te laat. En nu Meryem is hier ook net. We wachten voor haar al meer dan een uur. Ze herinstalleerde drie computers, maar veranderde the paswoorden!” Hij kust ook de jongedame goeiedag. Nina ziet hoe ze haar lokken achteruit schudt, waardoor de tattoe van een zevenkoppige draak zichtbaar wordt, van in haar hals tot achter haar oor. Geïntimideerd draait Nina zich naar de bierviltjes die ze snel in haar tas stopt, maar John laat haar geen ruimte meer. “Nina, dit is Meryem. Meryem, dit is Nina. Meryem en ik leiden the workshop boven,' zegt John bevlogen. Zijn nette pak en Engelse schoenen heeft hij ingeruild voor baskets en een wit shirt waarvan hij de kraag en de mouwen heeft geknipt. Op zijn knokige borst prijken een groen logo en de letters “Hacking for freedom”. “Abdelaziz, twee pintjes, please. En Nina?” Ze schudt haar hoofd en neemt een grote slok van het witbier. “Sorry ik ben laat,' herhaalt hij, “we hebben twee bezoekers boven, twee hackers uit Parijs. Ze waren ook hier voor het wijkfeest last summer, zie je, dus ik moest wel een meeting organiseren vanavond.” “Hackers als in a good hack,' valt Meryem hem bij, “bricoleurs, maar met computers.” Nina knikt, maar niet overtuigd genoeg. “Ze schrijven code, vrije code,' gaat ze verder. “Maar die kamer boven is niet alleen voor hackers. Iedereen is welkom, ook jij.” “Meryem verzekert ons dat we hebben altijd veel volk,' zegt John met een knipoog naar Meryem, “maar Nina, we moeten die gerust laten nog een tijd, want zij moet tekenen.” “Tekenen. Cool! Wat teken je zoal?” Nina haalt haar schouders op. “Mannen,' plaagt John, “ze heeft een collectie mannen uit deze stad.” “Waarom teken je geen vrouwen?” vraagt Meryem met grote ernst. Ik teken reeksen vrouwen, zien we Nina denken, die ik als stinkende schaamlappen in een koffer vergaar. “Ik begin nog maar pas,' stamelt ze en ze voelt hoe ze rood aanloopt. “De enige raad die ik al-tijd hoor, zeker bij vrouwen, is dat je best zo dicht mogelijk bij jezelf blijft,' zegt Meryem hartelijk. “Trouwens, tekenaars kunnen wij hier ook gebruiken. Affiches en flyers produceren we aan de lopende band.” Wat een voorrecht! Wat een eer! Terwijl Nina“s nieuwsgierigheid groeit, zien wij de Nimf voor het eerst in levende lijve! Uit een rookpluim verschijnt een gitzwart vrouwenlijfje ter grootte van een muis met de kop van een adelaar en om haar fijne welvingen een zilverkleurige bikini. Woedend zit ze op Nina“s schouder. Ze verkleurt naarmate de emoties hoger oplopen. Een hele regenboog trekt door haar heen. Hard snokt ze aan Nina“s krullen. “Affiches zijn niet zo mijn ding,' hoort Nina zichzelf zeggen, “ik wil graag een strip maken.” “Ben je daar echt zeker van?” “Euh, ja.” Ondanks het ijzige krijsen van de Nimf volgt Nina hen mee naar boven, waar ze wordt voorgesteld aan de mensen die ze zonet had zien lopen. Namen tollen rond haar hoofd. In een poging iets vast te houden, knoopt Nina voor elk van hen een fysiek detail aan hun activiteit: grote glimlach, lid van de lokale webradio; hoofdoek jong, vertrouwelinge van Meryem, moeder van een van de kinderen en verantwoordelijk voor de Vereniging van Islamitische vrouwen in de wijk; hoofddoek middelbare leeftijd, ook moeder van een aantal kinderen en getrouwd met de gebaarde man die bij een van de computers zit en netwerkbeheerder is voor de wijk; weelderige haarbos, programmeur voor IBM; vrolijke rode paardenstaart, ook programmeuse, maar voor zichzelf. En dan zijn er de twee Parijzenaars, sportieve kerels met high-tech regenjasjes. Het is een allegaartje bij elkaar, in een kamer die ooit een woonkamer was, met een houten vloer en hoge ramen langs de beide straatkanten. Waar de eettafel stond, staat nu een lange schraag bezaaid met aftandse computers, kabels, volle asbakken, vuile bierglazen en kopjes. De tafel is omgeven door kleurig geschilderde stoelen. Naast een gammel rek met pakken papier, flyers, een router, een printer en twee etages boeken, is met behanglijm een poster geplakt van Rosie the Riveter. “We can do it!” Een rasta loopt vloekend naar de printer. In de wijnrode fluwelen sofa bij het raam, waarvan de rug uitloopt in gouden krullen, zit Meryem, kaarsrecht met haar computer op schoot. “Dit is wat ze een hacklab noemen,' zegt ze fier. “Vergeleken tot andere hacklabs in Europa wij zijn doetjes,' relativeert John. “Allemaal we hebben goedbetaalde jobs.” “Pardon?” schrikt Meryem. “Ok, maar laten we zijn eerlijk,' verdedigt John zich, “jij zou dit niet kunnen doen zonder die geleerde marxistische pa van jou, hij doet je cadeau zelfs een appartement.” “Ik heb jaren gesquat, chéri, tot die aangestoken brand aan de Guldenvlieslaan, dat heeft mijn pa de stuipen op het lijf gejaagd.” “De grootste squat van de stad heeft ondertussen een eigen hacklab,' lacht John, “ingericht door dit wonderteam.” Squats, netwerken, al die vreemde namen, gezichten en computertermen slaan de Nimf volledig murw. Levenloos hangt ze over Nina“s schouder. En nog moet ze kennis maken met de webmaster en met de boekhoudster van de hoop. Wanneer ze aanstalten maakt om naar beneden te gaan, komt een jongen met een rond brilletje de trap opgelopen. Hij wordt door John voorgesteld als de curator van de wijkfeesten die ze organiseren. Uitvoerig lauwert John de jongen, met wilde verhalen over het laatste feest, net voor Nina aan het plein is komen wonen. De snackbar van Tony de Griek werd een luisterplek voor Arabische verhalen, de tegelwinkel een museum van hedendaagse hobbies en op het dak van zijn flatgebouw richtten ze een tuin in. Zijn woordenvloed, vermengd met steeds meer witbier en de sympathieke commentaren van het gezelschap, brengt Nina in een roes. John blijkt de spil te zijn van een netwerk van vrienden en vrijwilligers, die óf in het café zijn, óf in de kamer boven, óf in Cinema Nova, óf in een kraakpand. Ze heeft het gevoel dat ze op een zolder is beland, zomaar vlak naast haar huis. Een zolder vol schatten, bedenkt ze beneden bij de toog, wanneer Meryem een stapel strips voor haar neerlegt. “Hier,' zegt ze, “voor het geval je die nog niet kent. Ik bewaar ze al een tijdje boven in het rek.” Het zijn zwart-wit-publicaties, softcovers in zeldzame formaten, donkere strips met veel ronde vormen en kromme lijnen. “In eigen beheer uitgegeven door de tekenaressen,' zegt Meryem. Haar ogen flitsen veelbetekenend. Dat is het moment waarop de barman Abdelaziz bij hen komt staan. Voorzichtig bladert Nina door het grootste boek, gekopieerd op gerecycleerd papier. De pagina“s lezen horizontaal, terwijl de cover heel klassiek is. Binnenin overvalt haar een overdaad aan grillig zwart, grassen getekend als slangen en vrouwen met sirenestaarten. Alice Lorenzi is de naam van de auteur. Het moet de tweede vrouwelijke stripauteur zijn die Nina in haar handen heeft. “Meryem doet geen vlieg kwaad,' declameert Abdelaziz met een Tunesisch accent, “deel in wat ze je geeft en je zal zelf geven.” Verschrikt kijkt Nina hem aan, Abdelaziz wuift zijn woorden ogenblikkelijk weg. “Niets hoor, je ziet maar wat je ermee doet,' en hij wijst op het stapeltje strips. “Maar als je het mij vraagt, geeft Meryem jou hier een hint van jewelste.” Nina lacht beleefd en bladert in een tweede boek. De stijl is strakker, maar ook weer zo somber en vol. Het geheel getuigt van een typisch uitgespuwde vrouwelijke frustratie, baby“s met veel te grote hoofden, slechte perspectieven, alles opgevuld met alles, reptielen en naakte mensen. Aglaia en ikzelf vinden het spectaculair, maar voor Eufrosien zit er geen druppel schoonheid in. “Wel, prinses met de avondlijke ogen,' zegt Abdelaziz, terwijl hij een hand op Nina“s arm legt, “hier ben je altijd welkom voor wat dan ook. Hier ben je veilig, onder het wakende oog van tío Abdelaziz, bij deze toog die ik met mijn eigen handen heb gemaakt van de deuren en stoelen uit de boerderij van mijn pa in Marokko.” Trots leunt hij op zijn werk. “Vrienden van John en Meryem zijn vrienden van mij, mi casa es tu casa.” Nina glimlacht breed. Morgen wil ze alweer terugkomen, samen met haar eigen vrienden, Nikki en Marco. Uitvoerig beschrijft ze hen, terwijl meer bier wordt aangevoerd. Wanneer John aankondigt dat hij gaat slapen, dankt ze hem tussen twee zinnen door voor de heerlijke avond. Hij vertrekt voor ze het goed en wel beseft. Pas als ze hem in het licht van de lantaarns ziet wegbenen, trekt een golf van paniek door haar heen. De leegte die John achterlaat, overvalt Nina als een helleveeg. In zeven haasten loopt ze hem achterna, maar hij is al in de nacht verdwenen. Dronken zijgt ze neer bij de fontein. Door de koker die ze de hele avond heeft gevuld met bier, raast nu de Nimf, nijdig om het tekort aan aandacht, gillend en genadeloos. Zo heftig gaat ze tekeer dat het Nina voor de ogen draait. Ze voelt een kramp in haar buik, buigt zich voorover en spuwt al het bier dat ze in zich heeft uit over de kasseistenen. “Gij hebt zekers wat te diep in het glas gekeken?” Voor haar staat de oude viespeuk die de hele avond alleen aan dezelfde tafel bij het raam heeft gezeten. Gaston noemde John hem. De rits van zijn broek staat open. Nina kijkt naar een grijze boxershort met een donkere vlek. “Ik heb u horen zeggen dat ge een strip wilt maken,' lalt hij. “Awel, zet dat idee maar snel uit uw hoofd, meiske, een strip maken vraagt tijd, veel toewijding en chance.” Zangerig houdt hij zijn vinger in de lucht. “Vergeet maar dat ge met strips uwen boterham kunt verdienen. Zelfs al zijt ge een beloftevolle ster, er zijn er toch maar twee op de duizend die daarboven mogen blijven hangen. Al de rest moet kilometers diep naar beneden vallen. En probeert dan nog maar eens recht te komen.” Bij wijze van illustratie wankelt hij. “Ik kan het weten, ik werkte ooit bij het weekblad Robbedoes maar zie, straks ben ik ook mijn huis nog kwijt. Ge gaat dat zien!” Zijn dikke neus onder de breedgerande hoed kleurt rozerood in het licht van de straatlantaarn. “Maar dit café is een schone troost,' zegt hij en als bewijs laat hij zijn kop gedecideerd naknikken. “In dit café is alles om gerust te zijn.” Dan keert hij zich om en zwalpt het plein af, de straat in waar Marco woont. Wanneer Nina de volgende ochtend opstaat, voelt het alsof een bundel dynamietstaven in haar hoofd is ontvlamd. Tussen het puin cirkelt nog slechts één gedachte, zwevend als een condor op zoek naar een koele luchtstroom bij de gespleten rotsen van het hooggebergte. Nog in haar slaapshirt zwijmelt Nina naar de kast op de gang, waaruit ze een bruinleren koffer haalt. Ze zeult hem naar de kamer. Terwijl ze het touw losknoopt, kijkt de Nimf van op haar schouder toe. Haar blik is scherp en ondoorgrondelijk. Voorzichtig licht Nina het deksel op. De eerste lagen schetsen schikt ze in hoopjes op het tapijt. Helemaal onderin, in een kaft van “Misbaksels”, vindt ze wat ze zoekt. Twintig pagina“s opgetutte vrouwen hangen met een nietje aan elkaar. Ze hebben ingesnoerde vetrolletjes en stevige boezems. Ze staan op de kermis, bij de kerk, in de winkel, bij het raam. Altijd licht verkrampt, altijd geposeerd. Kont achteruit, rechte rug, stijve hals, neus omhoog, borsten vooruit, precies zoals de vrouwen in de magazines van Moeke. In hun handen houden ze een sjaal, paraplu“s en een handtas. Met een zweem van weemoed herkent Nina Annie van de kruidenier, die haar arm heeft geslagen om een stoere kerel in een vuilrood botsautootje op de kermis. Annie gilt van opwinding naar Gerda van de slachter, een corpulente vrouw die lachend langs de kant staat. Bertha zit ook in een karretje. Ze heeft dezelfde uitdagende boezem en oorringen als in het echte leven. En ook een kam, waarmee ze haar lange blonde lokken drapeert rond de schouders van een man. Die man is Gerda“s broer. Wanneer Gerda dat merkt, schrikt ze zo erg dat haar stiletto“s van de weeromstuit door de gaatjes van de loopbrug schieten. Angstig grijpt ze de reling vast. Thuis, in een schommelstoel achter de slachterij, vertelt Gerda haar man over Bertha en haar drukdoenerij. Verleidelijk schort ze haar rokken op. De man telt ongestoord zijn geld. In het raampje bij de deur puilen de ogen van Greet, het fijne dametje van de boetiek. En zo kabbelt het verhaal verder. Elke vrouw vertelt, gluurt en roddelt, terwijl ze frunniken aan onbenullige vrouwenspullen. De zachte lentebries is een kille tocht geworden. Nina trekt een pull aan, sluit het raam en keert weer naar de valies. Ze rilt nog steeds. De vrouwen zijn eenvoudig maar precies. De proporties zitten juist, de snijding van de kaders is goed gekozen. Ze spreken in woorden, niet in zinnen. Ze zijn eerlijk, echt, herkenbaar. Nina schrikt van de liefde waarmee ze hen heeft neergezet. De blik van de Nimf is mild nu. Van achter Nina“s oor kijkt ze toe hoe haar gastvrouw een potlood neemt en achterop een schets in vette letters de volgende woorden schrijft: “We can do it! Now show it to the world.”