Tijdens haar schijnbaar blijmoedige jaren lonkte Nina wel vaker naar de beeldverhalen in de etalages of naar het eindwerk van een stripstudent. Ze voelde dan een lichte pijn ter hoogte van de alvleesklier, die ze handig negeerde met een excuus over teveel chips, chocolade en witbier. Strips vond ze een jeugdzonde, kinds, oninteressant, een genre voor amateurs. Soms durfde ze nog wel een man te schetsen, naakt, midden in de nacht, wanneer ze dronken en alleen op de sofa zat. Zoals elke student tijdens die jaren van belofte, werd ze ook zeer behendig in de kunst van de ontgoocheling. Berustend keek ze toe hoe zij ook op Sint-Lukas niet meer dan een middelmaat bleek te zijn. Dit was een gedeelde smart; met solidariteit werden levens gemodelleerd in de verre schaduw van Cartier-Bresson, Sophie Calle en Carl De Keyzer. Ze zochten naar thema’s, stijlen en een vorm, waarvan hun eindwerk de bevestiging zou zijn. We geloven dat maar enkele studenten in dit opzet slagen, en dat de meesten net als Nina nog volop zoekende zijn wanneer ze al felicitaties ontvangen van de jury. En daarom zijn we, in eerste instantie, geneigd de volgende scène als een natuurlijke loop van omstandigheden te zien en niet als een uitwas van de scheeftrekking die we op de vorige pagina’s beschreven. Als zo vaak was ze met Domenica, Nikki voor de vrienden, de kroeg ingekropen. Dicht bijeen op de bank nipten ze van een vrij gerookte whisky. Nikki was Nina’s rots in de branding. Ze kenden elkaars onmetelijke twijfels en verlangens. Dat dachten ze toch. Als Nina haar zou moeten schetsen, zou ze eerst een pagina meisjes met lang bruin haar en hoge jukbeenderen proberen, tot er dat vermetele figuurtje zou ontstaan dat Nikki kon zijn, met ogen van smaragd waarin het leven bovenal glinstering is. Ze zou op de tippen van haar tenen staan. En ze zou haar ene wijsvinger opsteken met een lichtend lampje. Weet je nog toen? Toen? Toen in Café Alex. Een pagina, een kader, een schets, café Alex in de Hoogstraat, toen nog een echt café zonder antiek, met een radio die chansons vol ruis speelt. Nikki en Nina bij het raam. Muts en handschoenen op de tafel. Een zelfgerolde sigaret tussen hun gestifte lippen. Midden in de nacht was het. Iedereen had een onderwerp voor het afstudeerwerk, behalve Nina. Weer voelde ze zich die verloren tiener tijdens de laatste zomer die niet wist wat te kiezen. Lusteloos had ze gescrold door de massa kiekjes in haar archief. Van zowat de helft wist ze niet meer waar of wanneer ze hen had genomen. Niet een patroon kon ze erin herkennen. Wat ze voor zich zag, was het sjofele gebaar van de verzamelaar. That was it. Ze had geen idee, zei ze en goot de whisky in een teug naar binnen. Haar keel brandde nog, toen een lange man in het deurgat verscheen, in salopet, onder de spatten. Dat waren niet de vlekken van een muurschilder, dat waren de artistieke vrijheden van een kunstenaar. Nauwgezet volgde Nina hem. Hij bestelde een Orval en las de krant alsof het nog maar middag was. Pikante ogen had de man. Dat wist ze nog heel precies. Wakker was hij. Die man wil ik wel portretteren, zei Nina. Nikki lachte. Díe man? Nina bleef hem aankijken. Waarom dan wel? Het was gewoon, zei ze. Twas en twas nie nie. Ze riepen Marco erbij, hun beste vriend die reportages zou gaan maken in de Sahel. Samen verzonnen ze een argumentatie waarmee ze het eindwerk zou behalen. Als Nina haar vriendin bij deze herinnering nog één keer zou tekenen, zou ze haar wijdbeens in het midden van de bladspiegel plaatsen, vinger omhoog. “Je zat raak, he, met je gevoel?” zou Nikki in een luchtbel blazen, “je zat erop!” In het licht van de geschiedenis en de poging om haar leven een andere draai te geven, stellen we, in tweede instantie, voor om dit feit te herzien. U zal het misschien beamen, wanneer u meer kennis heeft van Nina’s hartenkamer. Ze zat erop, maar ze zat er ook ferm naast. De taak zou haar leven weer een richting geven. Maar positief was het niet. De man was een andere ontsnappingsroute, weg van de afgrond, van de zinloosheid, de twijfel. Natuurlijk maakte ze oké portretten, want de ruimte van de school was constructief en ook veilig en tijd was niet van tel. De som op de proef kwam toen Vokke de geldkraan dichtdraaide, en zij, gegradueerd en wel, haar kiekjes schoot voor wat beduimeld vel. Broodwinning was de naam, en al wat telde was focus, hoge druk en snel voldaan. Schouderklopjes, complimenten, het leek niet te horen bij een baan. Haar voorraad moed taande snel. Tot in den treure toe herhaalde de schilder-man-van-haar-leven dat de wereld niet draait op koketterij. Zolang niemand commentaar heeft, is alles prima, dat was wat hij zei. Ze geloofde hem op de letter. Ze deed wat van haar werd gevraagd en ze deed zelfs meer, ze dopte ook de boontjes van de schilder, de enige bij wie ze de leegheid van haar bestaan niet voelde. Waarom? Omdat hij de volheid in zich droeg en ventileerde. Van binnenuit leefde hij, overtuigd van zijn kracht, inspiratie en talent. Wanneer hij werkte, putte hij genereus uit zichzelf. Wanneer hij vrijde, luisterde hij naar de fluister van haar huid tot hij zo vervuld was dat hij brulde van genot. Wanneer hij at, smolt elke vezel als een sneeuwvlok op zijn tong. In zijn volheid en zijn werken bruisend van liefde, lust en energie, zag zij alles wat zij zelf niet had in heftige kleur bestaan. Zij gaf en hij aanvaardde. Geen van beiden viel het op dat het enige wat zij hem geven kon, geld was, een avond uit, een grote hap van de huur, de volledige huur als het moest. Natuurlijk voelde ze soms haat, en natuurlijk was haar jaloezie vaak groter dan haar lust; maar was dat dan niet heel gewoon, het beetje onkruid op de liefde. Zolang ze maar kon blijven wieden, zou zijn schoonheid op haar stralen. Geen van beiden geloofde dat hun relatie misschien wel scheef zat, tot hij een andere vrouw ontmoette en vertrok.