Nina was niet leeg. Ze voelde zich alleen maar zo. Al wat haar vol kon maken, zat zorgvuldig verborgen onder de stoelen, tapijten en ook banken, kussens, tafelkleden, servetten en helende watten van haar ziel. In onze ogen had dat alles te maken met die zogenaamd onherroepelijke keuze van weleer. Toen de schilder vertrok en met hem de diepe zin van haar leven, veroorzaakte dat zo“n storm in haar binnenste dat alles loskwam. Geen hoekje bleef gespaard. We zouden kunnen spreken van een tornado, die zodra hij de bodem van haar ziel raakte, alles wat hij op zijn pad terug naar boven tegenkwam, in één felle ruk mee opzoog. De inwendige turbulentie was zo hevig dat ze haar bezinning verloor. Het gebeurde op het plein waar de zee van het leven haar na die ellendige breuk hardhandig neersmakte. Lange tijd zou ze er wonen in een huurappartement dat Marco haar had aangewezen, omdat ook hij in de buurt van het plein huurde en als eerste de advertentie zag in de Griekse snackbar. In die dagen zocht zij naar troost zoals een woestijnreiziger naar water. Ze huilde, zwierf doelloos rond met haar camera, sloot zich op, huilde nog meer. Op een ochtend fotografeerde ze bij de fontein een jongen die daar de duiven voederde. Zijn energie, zijn blik vol hoop, geloof en vreugde voerden weer nieuwe tranen aan. Huilend klikte ze af op zijn groen verlopen schoenen en de volle lijfjes die langs hem wipten. Ze zoomde in op zijn lippen die zich met liefde roerden, en op de ogen in de pikkende hoofdjes die vertelden over plekken die hij met zijn verkalkte stekken in de verste verten niet bereiken zou. Met verstikte stem dankte ze hem. Hij keek haar onbegrijpend aan. Hij leek haar te zeggen kom nu, huil niet, droog je tranen, maar hij was amper tien en kende de wereld van de diepe smart alleen nog maar van zien. Ze liet hem en liep naar huis. Snel trok ze de deur achter zich dicht, huilde lang en breed en lag daarna uitgeteld op bed, doodmoe en leeg. Als vanzelf, als de hongerlijder die een korst brood opslokt, als dat kind met het tekenblok dat zij ooit was, nam ze potlood en papier. Vanuit die geste is de tornado toen aan haar verschenen, als een beest, grillig en capricieus, onvoorspelbaar wild, dwingend en verwoestend. Driehonderd vrouwen heeft hij haar die nacht doen schetsen. Alsof hij haar zei, als je nu nog niet gelooft, dat ík je leven ben en niet die sukkel van een schilder, dan zal je me nog eens driehonderddrieëndertig keer moeten tekenen. Ze tekende hem nog vijfenvijftig keer, en terwijl ze dat deed, spoelden herinneringen aan in haar geest. Kapsels van vroege klasgenootjes, de strakke pakjes van Condoleezza Rice, de ingevallen wangen van Moeder Teresa, ze verschenen en versmolten in de trekken van een zangeres, een wijfjesstraathond, een fee, een tuinkabouterin, een rokende puber in een portaal, een wolk met borsten, een koffiepot in galajurk. Ze bleef maar tekenen. Verbeten streefde ze naar de perfectie. Maar elk van de schetsen leek dat te weigeren, halsstarrig, door te struikelen over een steen (de straathond), door de afgebroken hak van een sandaal (de fee), door een allergische niesbui (de tuinkabouterin), door ergerlijke zones van cellulitis (de wolk met borsten), koffie die naast het kopje wordt gegoten (de koffiepot), rook die in het keelgat gaat en een enorme hoest veroorzaakt (de puber),... Telkens de faille op het papier verscheen, begon ze aan een nieuw exemplaar. Tegen de ochtend bedaarde de tornado. Een lauwe zeebries trok door hart en zenuwbanen en de tederheid deed haar intrede. Ze bladerde terug. Bij sommige tekeningen moest ze schaterlachen of werd ze ontroerd door de kleine onhandigheden van het leven. Ze maakte nog een laatste kader, een pagina groot, en vulde die met een kermisattractie voorzien van een ouderwets uithangbord in stervorm: “De perfecte vrouwen. Komt dat zien! Komt dat zien!” Toen ze wakker schrok, keek ze vol ontzetting naar de schetsen. Ze voelde hoe dezelfde energie opnieuw kwam opzetten, eerst als een passaat, een paraplu-guerillero, een mistral en daarna als een noordzeewind die in de kleinheid van haar lijf tot een spiraal zou tollen en als wervel weer neerduiken zou. Ze greep naar potlood en papier, maar gooide dat weer weg. Ze moest op pad om de burgemeester te fotograferen. Onderweg werd ze het slachtoffer van de ravage die de ingehouden tornado aanrichtte. Ze rookte, trapte de peuk uit in een droge drol, kocht drie rozijnenkoeken, stopte die een na een in haar slokkerige muil, hunkerend naar een leven dat haar zou permitteren om designschoenen te dragen, jaloers op iedere vrouw die haar passeerde, en hongerig starend naar elke piemel in elke broek. Zelfs de burgemeester, die een man op leeftijd was, opgeblazen als een kikker, met een zurige adem en geelbruine tanden, vroeg ze nu om aandacht en bevestiging. Toen ze na de opdracht op de stoep ging zitten, haar schetsboek bovenhaalde, het schoeisel van Japanners kopieerde en voelde hoe de storm zacht ging liggen, besefte ze dat de Tornado of het Monster of het Beest dat in haar was losgebroken, niet zo gauw verdwijnen zou.